• Home
  • Blog
  • Afscheidsinterview dr. Mario Puystjens: "We hebben meer verbinding nodig"

Afscheidsinterview dr. Mario Puystjens: "We hebben meer verbinding nodig"

“In het ziekenhuis hangt tot de dag van vandaag een positieve sfeer en dynamiek. Er heerst een gezond, zorgend klimaat. Dat stamt nog uit de tijd toen de zusters de plak zwaaiden.”  Dr. Mario Puystjens

Eind april 2021 neemt dr. Mario Puystjens afscheid van PZ Onzelievevrouw. Samen blikken we terug op een bewogen periode vol veranderingen. “Er broeide wat in Brugge en dat voelde ik als jonge psychiater. Er zat schwung in en ik was blij om daar deel van uit te maken.”

Dr. Mario Puystjens begon zijn loopbaan als psychiater in 1986. Drie jaar later trad hij in dienst bij PZ Onzelievevrouw. “Vandaag zijn er veel vacatures voor psychiaters, maar toen ik afstudeerde, was dat anders. De eerste jaren combineerde ik verschillende parttimebanen. Ik werkte onder meer voor twee welzijnsvoorzieningen voor mensen met een verstandelijke beperking, deed thuisconsultaties, werkte mee als deskundige voor justitie, was verbonden aan een polikliniek aan de kust en gaf les aan de verpleegschool. 
Ik kwam in het PZ Onzelievevrouw op een sleutelmoment. Tot dan werkten alle psychiaters op de opnameafdeling. Het ziekenhuis besliste om geleidelijk te evolueren naar een psychiater per afdeling en om te specialiseren. Hiervoor was een extra arts nodig. Dat was mijn kans. Ik begon op de opnameafdeling voor psychosezorg, maar ik kwam ook op een kortverblijfafdeling, een verblijfsafdeling en twee afdelingen voor dagpatiënten. Er was verder de neurofysiologie, wat ik samen met een collega deed. Het streven naar een heldere opdrachtverdeling was nog pril, er was nog een weg te gaan.
 
De situatie was trouwens helemaal anders dan nu. De verblijfsafdeling Sint-Antonius telde toen 65 bedden. Dat is vandaag ondenkbaar. De afdeling kortverblijf had 45 patiënten. Ook de infrastructuur was niet vergelijkbaar. Patiënten sliepen vaak met vier of vijf op een kamer. Er waren slaapruimtes met chambrettes en een totaal gebrek aan privacy. Er was een tekort aan badkamers. De brandveiligheid liet te wensen over. Af en toe was er een klein brandje zonder veel erg, maar één keer was er een uitslaande brand op de afdeling Sint-Antonius. Gelukkig zonder slachtoffers. Maar je kan je die situatie vandaag niet meer voorstellen.
 
Toch was PZ Onzelievevrouw in die tijd al een voortrekker. Directeur patiëntenzorg Vera Lambert vormde toen een tandem met hoofdarts dr. Hubert Ronse. Dr. Ronse was een visionair man. ‘Er komt een tijd waarin elke afdeling maar 30 bedden telt,’ zei hij toen al. Geen mens die hem geloofde. Maar hij verlegde grenzen. Hij had al het PTC Rustenburg opgericht. In die tijd kon dat nog: één persoon die zo’n organisatie uit het niets opbouwt. Dr. Ronse was zijn tijd vooruit. En in Vera Lambert vond hij een medestander. Ook zij was een pionier. Ze begon als verpleegkundige, werd hoofdverpleegkundige, later directeur patiëntenzorg – als eerste leek – en uiteindelijk, in 1999, algemeen directeur. Vera zette mee de vermaatschappelijking in gang. Ze trok de kar van het Beschut Wonen. Ze pleitte voor kleinere afdelingen. Ja, er broeide wat in Brugge en dat voelde ik als jonge psychiater. Er zat schwung in en ik was blij om daar deel van uit te maken. Ik juichte de veranderingen toe. Zoals toen we overstapten van een ‘dienstenstructuur’ naar een ‘divisiestructuur’, wat erop neerkwam dat de diverse disciplines veel nauwer gingen samenwerken. Ook al op aansturen van Vera Lambert.”

Roetsjbaan

Zelf was dr. Puystjens van 1994 tot 2007 hoofdarts. “Ik kijk met gemengde gevoelens op die periode terug,” vertelt hij. “Het was enorm boeiend, maar erg zwaar. Een leidinggevende opdracht in een ziekenhuis is geen sinecure. Het zorglandschap verandert voortdurend, er komen steeds striktere regels, je moet zorgen voor een aangenaam klimaat voor alle medewerkers, je moet de zorg uitbouwen... 
De financiële situatie was toen ook vrij slecht. We kregen weinig middelen van de overheid. Ook vandaag blijft dat een pijnpunt, maar toen was het erger. Weet je, als hoofdarts kom je op een roetsjbaan terecht. Het gaat snel en je blikveld vernauwt. Ik had het gevoel te weinig tijd te hebben om echt eens stil te staan bij alle evoluties. Na een hartoperatie ben ik gestopt als hoofdarts. Het was een wijze beslissing. Een moeilijke beslissing tegelijk. Dertien jaar nauw samenwerken in een directieteam laat je niet zomaar los. We hadden samen iets opgebouwd. Ik wou het directieteam niet in de steek laten. Nu besef ik beter dan toen dat niemand onvervangbaar is. Mijn vervanging is naadloos verlopen. In al die jaren heb ik heel wat evoluties gemaakt. De vermaatschappelijking is de rode draad. Het accent ligt minder en minder op de intramurale zorg. Mensen verbleven vroeger vaak vele jaren in het ziekenhuis. Dat gebeurde niet zomaar. Er was geen alternatief. Vandaag zijn die alternatieven er wel. En gelukkig maar. Het Beschut Wonen is een echt succesverhaal. 
 
Soms maak ik me wel zorgen. Als je zo lang in het ziekenhuis werkt, raak je natuurlijk gehecht aan hoe het is. Je krijgt bijna als vanzelf een conservatieve reflex. Nog eens bedden afbouwen? denk ik dan. Gooien we het kind niet met het badwater weg? In veel psychiatrische ziekenhuizen zie je de wachtlijsten groeien. We zitten dan ook in een complexe verandering. De vermaatschappelijking mag niet te snel, maar ook niet te traag gaan. Je mag je oude schoenen niet weggooien voor je nieuwe hebt.”

“Veel oudere patiënten voelen zich best oké als ze in gezelschap zijn. Zodra ze alleen zijn, steken depressieve gevoelens en angsten de kop op.”

Samenleving op drift

“Wat me ook bezighoudt, is de maatschappelijke druk op ons allen. De stress, de jachtigheid, de ratrace. De vraag naar hulp neemt jaar na jaar toe, heb ik de indruk. Is dat alleen een indruk of is er meer aan de hand? Moeilijk te zeggen. Ik hoor al 30 jaar dat de complexiteit van de pathologie elk jaar toeneemt. Dat kan niet kloppen, natuurlijk. Het is net alsof je zou zeggen dat vroeger alles beter was. Als mensen dat jaar na jaar beweren, dan kan je alleen besluiten dat we 100 jaar geleden in het paradijs geleefd moeten hebben. Het is complex. Het toegenomen aanbod aan zorg kan ook extra vraag creëren. Dat is een bekend fenomeen. Allicht helpen we veel meer mensen dan vroeger. Onlangs stelde een Engels psychiater de vraag scherp: moeten we als maatschappij vooral inzetten op ‘the worried well’, de gezonde mensen met matige problemen, of eerder op de zware pathologie? Ik zou het niet weten, eerlijk gezegd.
 
Maar het zit fout met de organisatie van onze samenleving. Onlangs hoorde ik een vrouw uit Eernegem vertellen hoe mensen vroeger in de zomer tijdens de Ronde van Frankrijk allemaal binnen aan hun radio gekluisterd zaten – er was nog geen televisie – om de koers te volgen. Er was geen kat op straat. Maar zodra de koers afgelopen was, kwam iedereen op straat: mannen, vrouwen en kinderen. En samen gaven ze commentaar op de koers. En de kinderen speelden de koers na op straat... Als je die verhalen hoort, kan je niet anders dan constateren dat er vandaag veel minder contact, veel minder verbinding is.

Of wij als psychiaters niet luider de alarmbel moeten luiden over die maatschappelijke noden? Ja, we hebben mee die verantwoordelijkheid. En dat gebeurt ook. Kijk naar collega Dirk De Wachter. Hij heeft overschot van gelijk. We haasten ons naar onze dood. Maar is dat terug te draaien? Ik weet het niet. Ik wil ook niets romantiseren. Het was vroeger echt niet allemaal beter. Misschien kan het Scandinavische maatschappijmodel inspiratie bieden. Een collega heeft een tijdlang in een algemeen ziekenhuis in Denemarken gewerkt. Om 17 uur deed de algemeen directeur zijn ronde. Artsen die nog aan het werk waren, werd vriendelijk verzocht om naar huis te gaan. Een vriend van mij koopt en verkoopt industriële machines. Hij komt overal in Europa. Er is maar één regio waar je arbeiders in een fabriek letterlijk ziet lopen, zegt hij. In Vlaanderen.” 

Zijn er in de Scandinavische landen dan zoveel minder psychische problemen? “Ook daarop is er geen eenduidig antwoord,” zegt dr. Puystjens. “In het World Happiness Report staan de Scandinavische landen bovenaan. Dat is een aanwijzing. Tegelijk telt Denemarken veel suïcides. Hoe verklaar je dat dan? Er kunnen veel factoren spelen. Bijvoorbeeld de chronobiologie: de Scandinavische landen hebben qua
aantal uren zonlicht per etmaal een groter verschil. Dat kan een effect hebben op het aantal depressies en zelfdodingen. Ook bij ons komen die meer voor in de herfst en de winter, de seizoenen met veranderende lichtintensiteit.”

Eenzaamheid

Dr. Mario Puystjens werkt al vele jaren op de afdeling behandelaanbod ouderenpsychiatrie. Wat is daar vandaag de problematiek nummer één? “De eenzaamheid,” klinkt het resoluut. “Door corona meer dan ooit. Veel oudere patiënten voelen zich best oké als ze in gezelschap zijn. Zodra ze alleen zijn, steken depressieve gevoelens en angsten de kop op. Mensen vluchten dan in middelenmisbruik of ze vertonen aanklampend of hypochondrisch gedrag. Het klinkt raar, maar op de opnameafdeling ouderen voelen veel patiënten zich gelukkig. Ze willen het liefst blijven waar ze zijn. Voor het sociaal contact. Let wel, deze mensen zijn wel degelijk ziek. Ze hebben een zware depressie of ze worstelen met een verslaving. Het zijn niet enkel sociale problemen waarmee ze kampen. Als ze voldoende hersteld zijn, verhuizen ze vaak naar een woonzorgcentrum. Maar dat gaat zelden van harte. Toch is het beter dan terug te keren naar de eenzaamheid van alleen thuis te wonen. In mijn buurt is er een woonzorgcentrum vlak naast een school. Zo’n kruisbestuiving is mooi. De bewoners leven op als ze de kinderen zien spelen. Dat soort initiatieven moeten we stimuleren. Het gaat niet op om mensen aan te raden zo lang mogelijk thuis te blijven wonen als ze thuis verkommeren van de eenzaamheid.
 
Onderschat de nood aan psychische hulp bij ouderen niet. Ons land is wereldkampioen op het vlak van kalmerende middelen. Ook het alcoholgebruik ligt hoog. Gelukkig is de ouderenpsychiatrie enorm geëvolueerd. Vroeger werden sommige ouderen in de psychiatrie in bed verpleegd. Dat is nu ondenkbaar. Vandaag zetten we in op herstel. Ouderen zijn net als andere patiënten volwaardige partners in de zorg. We duwen hen niet langer in een afhankelijke rol, wel integendeel.” 

“Als ik één ding geleerd heb in al die jaren, dan wel dat we altijd het volledige plaatje moeten zien. Het klinkt cliché, maar het klopt. Alleen met een geïntegreerde biopsychosociale aanpak kunnen we het verschil maken.” 

Boterham met speculoos

“Sommige patiënten zullen me altijd bijblijven. Zo was er ooit een mevrouw die leed aan een extreem psychotische depressie. Het was een intelligente en boeiende dame met een sterke persoonlijkheid. Maar ze dacht dat ze vergiftigd werd. De enige die haar eten mocht brengen, was ik. Ze wou bovendien alleen boterhammen met speculoospasta. Een tijdlang heb ik haar dus elke morgen boterhammen met speculoospasta gebracht.
 
Een andere patiënte had schizofrenie. Ze was niet gemakkelijk en zeer aanklampend. Eén keer had ik haar nogal kortaf afgewimpeld. Het had gesneeuwd. Plots kwam ze zonder kloppen mijn bureau binnen en gooide me een sneeuwbal naar het hoofd. Toegegeven, ik was wat onvriendelijk geweest. Ik mocht het bekopen.
 
Het vreemdste dat ik ooit heb meegemaakt, was een patiënte die in de afzonderingskamer op de rand van haar bed geklommen was en de rookdetector in het plafond had losgeschroefd. Ze had daarna het hele ding opgegeten. Inclusief de printplaat, waarvan beweerd werd dat die licht radioactief was.
 
Ik bewaar warme herinneringen aan de patiënten. Als ik één ding geleerd heb in al die jaren, dan wel dat we altijd het volledige plaatje moeten zien. Het klinkt cliché, maar het klopt. Alleen met een geïntegreerde biopsychosociale aanpak kunnen we het verschil maken. De sociale dimensie blijft vaak nog onderbelicht. De impact van het maatschappelijk leven op het psychisch welzijn is groot. Weet je in welke periodes in de 20ste eeuw het minst depressies en zelfdodingen voorkwamen? Tijdens beide Wereldoorlogen. Het klinkt ongelooflijk, maar er zijn verschillende verklaringen voor. Volgens de sociale psychiatrie heeft het te maken met de grote samenhorigheid in tijden van oorlog.
Die solidariteit en verbondenheid leidt tot minder depressies en suïcides. Verbinding tussen mensen heeft een positieve impact op ons welbevinden. We leven allemaal te opgefokt.Aan het begin van de coronacrisis was er even even hoop op meer solidariteit en samenhorigheid, maar die euforie is ondertussen gaan liggen. Ik denk niet dat er iets fundamenteels zal veranderen na corona.
 
Het ziekenhuis heeft de coronacrisis heel goed aangepakt.Dat is mee de verdienste van hoofdarts dr. Hilde Vanderheyden.Het beleid was consequent en strikt. Streng is nooit leuk, maar ik ben ervan overtuigd dat we veel ellende hebben voorkomen door de juiste maatregelen te nemen.”

Goed gevoel

“Eind april neem ik afscheid van PZ Onzelievevrouw. Ja, ik kijk ernaar uit. Het werk van een psychiater wordt vaak onderschat. Ik hoor nog hoe een medestudent die later dermatoloog werd het formuleerde: ‘Die psychiaters hebben het gemakkelijk. Drie kwartier per patiënt en maar babbelen...’ De realiteit is anders. De psychiatrie telt veel complexe en zware pathologieën. We moeten in team samenwerken, mensen aansturen en motiveren. Je moet voortdurend risico-inschattingen durven maken: laat ik die patiënt naar huis gaan of is het risico dat het verkeerd loopt te groot? Er komt veel op je af als psychiater. De telefoon staat nauwelijks stil. En het gaat nooit om kleinigheden.
 
Ik heb veel leuke dingen om naar uit te kijken: meer tijd met mijn vrouw, mijn kinderen en kleinkinderen. Eindelijk eens tijd voor literatuur, sport en klussen. Het is tijd voor een ander leven. Ik zet mijn privé consultaties op een bescheiden schaal nog even verder, maar voor de rest draai ik de knop om.
 
Natuurlijk ga ik dingen missen. Vooral de mensen. Als je zo lang op één plek werkt, heb je heel wat goede contacten. Maar ik verlaat het ziekenhuis met een goed gevoel. Ik ben tevreden met wat ik bereikt heb. Ik ben er de man niet naar om mezelf op een podium te hijsen en ik ben altijd in de eerste plaats een clinicus gebleven: een arts die symptomen herkent, een diagnose kan stellen en een behandeling op de sporen zet. Door een gelukkig toeval maakte ik vrij vroeg ook kennis met psycho-educatie bij psychotische mensen. Ik heb dat mee geïntroduceerd in Vlaanderen. Vandaag is dat gemeengoed.
 
In het ziekenhuis hangt tot de dag van vandaag een positieve sfeer en dynamiek. Er heerst een gezond, zorgend klimaat. Dat stamt nog uit de tijd toen de zusters de plak zwaaiden. Hun rol is stilaan wat minder centraal, maar hun werk leeft voort in positieve zin. Ik herinner me nog mijn eerste kennismaking met directrice zuster Beatrijs vlak na mijn aanstelling. Ik was toen vooral vertrouwd met erg strenge kloosterorden, maar toen een bediende kwam vragen wat ze wou drinken, antwoordde ze zonder verpinken: ‘Geef mij maar een pintje.’ Die combinatie van gestrengheid en hard werken met een positieve ingesteldheid en goesting in het leven, dat heeft me altijd aangesproken. Dat zal ik blijven koesteren.”
 
Tekst: Filip Decruynaere, fotografie: Tom Talloen